Parasieten bij paarden

De lente staat voor de deur; een prachtige periode met overal veulens in de weide. Als paardeneigenaar wil je natuurlijk het beste voor je paard en dat betekent de best mogelijke start van het leven als veulen. Daarom is het ook een belangrijk moment om over het wormmanagement na te denken, want vanaf de allereerste moedermelk loopt een veulen kans op worminfecties. Dat klinkt misschien wat negatief, maar dat hoeft helemaal niet. Als paardeneigenaar kun je je hier prima op voorbereiden zodat je op het juiste moment in kunt grijpen, mocht dat nodig zijn. Dat vraagt het nodige inzicht als het gaat om welke parasieten een paard kan hebben, welke risico’s er zijn en welke preventieve maatregelen je kunt nemen om een worminfectie bij je paard zoveel mogelijk te voorkomen. Daarover kun je alles lezen in dit artikel. 

Verwacht je dit jaar een veulen? Bespreek dan vóóraf met je dierenarts wat het beste is qua ontworming van merrie en/of veulen. Wanneer veulens geboren worden, hebben zij nog maar nauwelijks weerstand tegen de verschillende parasieten en deze zullen zij gedurende hun leven op moeten bouwen. Naarmate paarden ouder worden, neemt de weerstand toe en worden paarden minder gevoelig voor parasieten, vaak totdat er gezondheidsproblemen ontstaan en/of wanneer paarden ouder worden waardoor hun eigen weerstand afneemt. 



In sommige situaties bouwen paarden die weerstand al in een paar maanden op, maar voor andere situaties krijgen paarden pas weerstand als ze veel ouder zijn. Hoe snel dit gaat, hangt af van de parasiet en voor een belangrijk deel van het individuele paard en de omstandigheden. Daarnaast kan een ondersteuning van de eigen weerstand door middel van geschikte supplementen een belangrijk verschil maken. 

Voor alle parasieten geldt dat hun levenscyclus in principe wel vergelijkbare fasen kent, maar er kunnen uitzonderingen en afwijkingen zijn, zoals bijvoorbeeld het gebruik van een tussengastheer en de ontwikkeling van larven binnen of buiten het paard. In het onderstaande overzicht de basale levenscyclus. Tijdens hun leven kunnen paarden verschillende parasitaire infecties oplopen. In veel gevallen gaat het niet om hele schadelijke wormsoorten en er zijn wormsoorten die alleen onder bepaalde omstandigheden relevant zijn. Sommige parasieten laten zich maar moeilijk bestrijden en in sommige gevallen kan het lastig zijn om vast te stellen of je paard een dergelijke infectie heeft. Van de meest voorkomende parasieten is een infectie gelukkig goed vast te stellen.

In dit artikel worden de relevante wormen besproken, hoe je ze kunt bestrijden en vooral hoe je vast kunt stellen of je paard er last van heeft. Op de website paardenmestonderzoek kun je nog veel meer informatie vinden over alle wormsoorten en wormmanagement. 





VEULENWORM

Het risico om een parasitaire infectie op te lopen, is al vanaf de allereerste uren na de geboorte van een veulen aanwezig.

Vaak is de moeder drager van volwassen veulenwormen die in ruste in de buikwand zitten. De merrie heeft hier geen last van en deze infectie is ook niet aan te tonen omdat er geen eitjes gelegd worden. Kort voor de geboorte wordt de veulenworm actief en gaan de wormen eitjes leggen. De larven die daaruit komen, trekken naar het uier van de merrie. Zo krijgt het veulen al via de moedermelk de eerste worminfectie binnen. Na ongeveer 10 dagen zijn de larven die het veulen binnen heeft gekregen volwassen en leggen deze eitjes die met de mest mee naar buiten komen. De larven die uit deze eitjes komen, kunnen bij het veulen via de huid weer binnendringen, of worden opgegeten, en het veulen zo opnieuw infecteren. 

Om veulenworm infecties zoveel mogelijk te bestrijden, is het van belang om ruim voor de geboorte van het veulen met je dierenarts het wormmanagement van de merrie en het veulen te bespreken. De dierenarts kan aanraden de merrie 1 á 2 weken voor de bevalling te ontwormen, maar kan ook adviseren het veulen met een dag of 10 te ontwormen. Daarnaast is een goede stalhygiëne natuurlijk essentieel om herinfectie zoveel mogelijk te voorkomen. Schep daarom iedere dag alle mest en natte plekken uit de kraamstal. Over het algemeen bouwen veulens binnen een maand of 6 voldoende weerstand op tegen de veulenworm, zodat ze er daarna geen last meer van hebben. 





BLOEDWORM

In de volksmond wordt vaak gesproken over bloedworm of rode bloedworm. Feitelijk gaat het echter om 2 soorten; de grote bloedworm en de kleine bloedworm, waarbij ook weer sprake is van verschillende subsoorten.

De grote bloedworm komt in Nederland (en omringende landen) eigenlijk niet meer voor, dus in de praktijk gaat het eigenlijk altijd om diverse subsoorten van de kleine bloedworm. Bloedworminfecties zijn de meest voorkomende worminfecties bij paarden. Als er een worminfectie wordt gevonden, is het in meer dan 95% van de gevallen een bloedworminfectie. Paarden lopen het grootste risico op een bloedworminfectie tijdens het grazen, maar recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het ook mogelijk is om een bloedworminfectie op te lopen in de stal. In de praktijk duurt het tot paarden een jaar of 7 / 8 oud zijn om voldoende weerstand op te bouwen tegen bloedworminfecties, er zijn echter paarden die hun leven lang gevoelig blijven voor bloedworminfecties. Ook kunnen tijdelijk verlaagde weerstand door stress of ziekte de gevoeligheid om een bloedworminfectie op te lopen het hele leven aanwezig blijven. Het is niet altijd nodig om te ontwormen tegen bloedworm. Hierbij wordt gekeken naar de ernst van een worminfectie, uitgedrukt in Eitjes per Gram (EPG). Met behulp van mestonderzoek kan deze EPG worden bepaald en kan in overleg met de dierenarts worden besloten of het nodig is om te ontwormen en zo ja, waarmee. 





SPOELWORM

De spoelworm is een zeer schadelijke parasiet die vooral voor problemen kan zorgen bij jonge dieren tot ongeveer 3 jaar.

Nadat het paard een infectieus eitje binnenkrijgt tijdens het grazen (of op stal), komt er een larve uit die een trektocht maakt door het lichaam van het paard en waarbij deze via de lever in de longen terecht komt. Het paard hoest de larve op en slikt deze door, waardoor hij in het spijsverteringskanaal terecht komt waar in de dunne darm de eitjes gelegd worden. De meest gegeven wormkuren zijn niet effectief tegen spoelworm, waardoor een zeer groot risico ontstaat wanneer niet regelmatig mestonderzoek wordt uitgevoerd. 

Ieder jaar zijn er weer berichten over veulens die overlijden aan koliek als gevolg van een spoelworminfectie. Vaak blijkt dan dat de veulens wel zijn ontwormd, maar met een middel dat niet effectief is tegen spoelworm. Met behulp van mestonderzoek kan bepaald worden of er sprake is van een spoelworminfectie en als dat zo is, kan in overleg met de dierenarts worden bepaald welke wormkuur gegeven dient te worden. 

LINTWORM

Lintworm infecties komen relatief weinig voor. Dit komt met name doordat veel paardeneigenaren jaarlijks ontwormen met een middel dat ook tegen lintworm werkt.
Doordat de lintworm een relatief trage levenscyclus (van ongeveer een jaar heeft), blijkt in de praktijk dat deze jaarlijkse ontworming voldoende is om grote problemen te voorkomen. De lintworm komt hoofdzakelijk voor op oude vervilte weides en maakt gebruik van een zogenaamde tussengastheer, de mosmijt, die op deze weides te vinden is. De lintworm scheidt zijn eitjes uit in eipakketjes; de lintwormsegmenten (geledingen). Deze eipakketjes kun je met het blote oog in de mest zien en ze lijken het meeste op rijstkorreltjes. Lintwormeitjes kunnen met behulp van mestonderzoek gevonden worden. De lintwormeitjes worden echter onregelmatig uitgescheiden, dus als er geen lintwormeitjes worden gevonden in de mest wil dit niet zeggen dat er geen lintwormbesmetting is. 


Naast de hiervoor genoemde parasieten, zijn er ook nog enkele andere parasieten waar paarden mee te maken zouden kunnen krijgen “onder de juiste omstandigheden.” 




AARSWORM

Zoals de naam al zegt; deze parasiet kun je aantreffen bij de anus van het paard. De volwassen wormen bevinden zich in de endeldarm, om precies te zijn.

Wanneer het paard in rust is of slaapt, komt de aarsworm naar buiten en legt eitjes rondom de anus. De eitjes komen dus niet met de mest mee naar buiten en kunnen daarom (in principe) niet met standaard mestonderzoek worden gevonden. Aarsworminfecties zijn relatief onschuldig; ze veroorzaken voornamelijk jeuk bij de staart. Paarden kunnen hier van gaan schuren, waardoor wondjes kunnen ontstaan. Er is veel resistentie bekend, wat de bestrijding van een aarsworminfectie lastig maakt. Het helpt om de anus van het paard dagelijks goed schoon te maken, zodat er geen nieuwe aarswormeitjes kunnen verspreiden die voor herinfectie kunnen zorgen. 

LEVERBOT

Het paard is geen geschikte gastheer voor leverbotten, en in gezonde paarden maken leverbotten eigenlijk geen kans hun levenscyclus te voltooien. Het risico op leverbotinfecties bij paarden ontstaat eigenlijk alleen onder de volgende omstandigheden; 

● Er komen andere grazers op de paardenweide die wel natuurlijke gastheren van de leverbot zijn, zoals schapen of runderen; 
● De weide heeft blijvend natte plaatsen zoals sloten en greppels, waar de leverbotslak (tussengastheer) kan overleven; 
● Het paard heeft een verminderde weerstand 

Een leverbotinfectie kan niet worden aangetoond met behulp van standaard mestonderzoek. Hiervoor moet aanvullend mestonderzoek worden gedaan. Dit onderzoek is voornamelijk aan te raden als er klinische tekenen zijn en wanneer aan de bovengenoemde voorwaarden is voldaan. 

LONGWORM

Net als bij de leverbot is het paard geen geschikte gastheer voor longwormen. Ezels zijn dit wel en bij paarden ontstaat het risico op een longworminfectie als er contact is met ezels. Van de levenscyclus van de longworm bij paarden is helaas niet zoveel bekend. De larven komen in de longen terecht, waardoor paarden een hardnekkig hoest ontwikkelen. Een longworminfectie kan niet worden aangetoond met standaard mestonderzoek. Hiervoor is aanvullend onderzoek vereist. Wanneer er sprake is geweest van contact met ezels en het paard blijft hoesten, dan kan dit onderzoek zinvol zijn. 

HORZELLARVE

De horzellarve is een aparte in het rijtje met parasieten, omdat het hierbij gaat om eitjes die in de nazomer en het najaar door de horzel gelegd worden op de benen, flanken en manen van het paard. Paarden likken deze op bij zichzelf, of bij een weidemaatje tijdens het groomen en krijgen zo de larfjes in hun mond. Na enkele weken trekken de larfjes naar het spijsverteringskanaal, waar ze zich in de maag vastzetten. Na 8 tot 11 maanden komen ze met de mest mee naar buiten. 

De larven zijn gemakkelijk te herkennen in de mest. De larven boren zich in de grond en na enkele keren verpoppen, komen de horzels eruit en is de cyclus weer rond. Een infectie met de horzellarve is met mestonderzoek niet aan te tonen. Dat hoeft natuurlijk ook niet, want de eitjes zijn met het blote oog zichtbaar op benen, flanken en manen. 

Heeft een paard, of het weidemaatje, deze eitjes gehad in het najaar? Dan is het verstandig dit te bespreken met je dierenarts. 

PREVENTIEVE MAATREGELEN

Natuurlijk kan het af en toe nodig zijn om te ontwormen, maar als het even kan, dan voorkomen we graag zoveel mogelijk een worminfectie. Er zijn verschillende preventieve maatregelen die hierbij kunnen helpen, zoals mest ruimen uit de weide, goed weidebeheer of op de juiste momenten de weides slepen en/of bloten.

Eigen weerstand
Een vaak onderschat onderdeel van de preventie tegen worminfecties, is de eigen weerstand van het paard. Paarden bouwen weerstand op tegen parasitaire infecties naarmate ze ouder worden. In de praktijk blijkt dat paarden met een verminderde weerstand gevoeliger zijn voor worminfecties. Ze lopen daardoor makkelijker een worminfectie op en deze krijgt meer kans zich sneller te manifesteren. Je kunt je paard daarom een steuntje in de rug te geven door te zorgen dat de eigen weerstand op peil is en blijft en door de darmen minder aantrekkelijk te maken voor parasieten. Bij situaties waarbij je kunt voorzien dat de weerstand omlaag zou kunnen gaan, zou je preventief wat vitaminen kunnen toedienen. Je kunt denken aan stress van een verhuizing, een medische behandeling, ziekte, maar bijvoorbeeld ook na het toedienen van een wormkuur. Er zijn verschillende supplementen beschikbaar die hier aan bij kunnen dragen. Welk supplement ook de voorkeur heeft; controleer altijd of het voldoende effectief is door regelmatig mestonderzoek te doen. Daarmee voorkom je schijnveiligheid en ben je er op tijd bij om het wormmanagement van je paard eventueel bij te stellen. 

Mestonderzoek
In de afgelopen jaren is mestonderzoek steeds meer de standaard geworden als het gaat om wormmanagement. Wanneer regelmatig mestonderzoek wordt gedaan, neemt de effectiviteit van het wormmanagement toe. Daarnaast levert mestonderzoek een belangrijke bijdrage als het gaat om; Bij standaard mestonderzoek wordt de mest onderzocht op de aanwezigheid van wormeitjes. Wanneer er eitjes gevonden worden betekent dit dat er volwassen ei-leggende wormen aanwezig zijn. Wanneer er geen wormeitjes worden gevonden, kan daarom niet gesteld worden dat er geen worminfectie is. Er kunnen parasieten aanwezig zijn in het paardenlichaam die nog niet volwassen zijn en nog geen eitjes leggen. Dat is een van de belangrijkste redenen dat 1 of 2 keer per jaar mestonderzoek doen onvoldoende is. Een andere belangrijke reden is dat paarden natuurlijk opnieuw een infectie op kunnen lopen. 

Aanvullend (mest)onderzoek
De meest relevante parasieten bij paarden kunnen met behulp van standaard mestonderzoek betrouwbaar worden aangetoond. Voor parasieten zoals leverbot, longworm en aarsworm is dat niet mogelijk en zal aanvullend onderzoek moeten worden gedaan. Er zijn gespecialiseerde laboratoria zoals HippoSupport die dergelijk onderzoek uitvoeren in opdracht van particulieren, stalhouders en gespecialiseerde paardenartsen. 

Individuele benadering
Ieder paard is uniek, dat zal geen paardeneigenaar ontkennen. Ook op het gebied van gevoeligheid en eigen weerstand van paarden is het belangrijk om het paard individueel te benaderen. Als het ene paard in de kudde een zware infectie heeft kan het heel goed zijn dat andere paarden nergens last van hebben. Mestonderzoek vormt een ideaal hulpmiddel om de gevoeligheid voor worminfecties per paard te bekijken door het jaar/de jaren heen. Door iedere twee maanden mestonderzoek te doen kan je eventuele lichte infecties in de gaten houden en ingrijpen wanneer het paard deze met zijn eigen weerstand niet onder controle kan houden. Slechts 1 a 2 keer per jaar mestonderzoek doen geeft hier helaas geen inzicht in. Heb je beter inzicht in de gevoeligheid van jouw paard voor worminfecties dan kan de frequentie van mestonderzoek omlaag naar de momenten waarop er meer risico is, bijvoorbeeld wanneer het paard op de weide staat, bij stress en of verminderde weerstand. 


Bron: HippoSupport www.paardenmestonderzoek.com